Elektrolyten stoornissen
ELEKTROLYTEN STOORNISSEN
1. Afwijkingen vd plasma osmolaliteit
1. WERKWIJZE
- hyperosmolaliteit -> celdehydratatie
- hypo-osmolaliteit -> celoedeem
2. SYMPTOMEN
- hyperosmolariteit
-> vanaf Na+ > 160 mmol/l of Glucose ++++
-> dorst
-> spierzwakte
-> bewustzijn:
* lethargie
* onrust
* verwardheid
* insulten
* coma
- hypo-osmolaliteit
-> Na+ 120-125 mmol/l
-> algemene malaise
-> misselijk
-> Na+ 110-120 mmol/l
-> hoofdpijn
-> prikkelbaar
-> lethargisch
-> Na+ < 110 mmol/l
-> delier
-> insulten
-> coma
2. Regulatie
1. OSMOREGULATIE
- osmolateit +++ -> ADH (vasopressine) vrijstelling:
-> dorst +++
-> nieren terugresorptie ++ -> urineconcentratie +++
- werkt snel
- normale osmolaliteit: urine 800mOsm/l
2. EFFECTIEF CIRCULEREND VOLUME
= deel van het bloed dat door nier gefilterd wordt
- werkt traag
- regulatiemechanismen bewaken dit:
1. perifere weerstand
2. aanpassing excretie nier:
H2O retentie +++
Na+ excretie +++
3. meettoestellen:
3.1 baroreceptoren:
* waar?: aortaboog
sinus carotis
* hoe regeling?
Bloeddrukdaling -> OS ++++
-> perifere vasoconstrictie
-> hartfrequentie ++
-> hartcontractiliteit ++
-> veneuze vasoconstrictie ++
-> reninevrijstelling++
* vasoconstrictie++
* aldosteron vrijstelling++
thv bijnier
- H2O retentie
- Na retentie++
- K uitscheiding++
- aanmaak:ACTH
renine: vrijstelling angiotensine II
-> nier: GFR glomerulaire filtratie rate ++
* H2O retentie ++
* Na retentie ++
* K uitscheiding ++
3.2 volumereceptoren:
* atriale expansiereceptoren in de myocardcellen
-> expansie ++
-> ANP vrijstelling ++
-> vasodilatatie++
-> thv nier Na+ excretie
3.3 sinus carotisreceptoren:
* ernstige hypotensie
-> ADH secretie ++
-> nier -> retentie H2O
-> dorst ++
3. Stoornissen per electroliet
NATRIUM
De plasma natriumconcentratie ligt in direct verband met de waterhuishouding
We spreken globaal
van hyponatriëmie vanaf <135 mmol/l
en
van hypernatriëmie vanaf >146 mmol/l
KALIUM
- Verschillende factoren bepalen of kalium intra- of extracellulair zit:
-> arteriële pH:
- acidose: hyperkaliëmie
- alkalose: hypokaliëmie
- Wat is de invloed van calciumtoediening?
-> drijft kalium intracellulair (= Beta 2 effect)
- Insuline:
-> hyperkaliëmie: verhoogt vrijstelling insuline
-> hypokaliëmie: verlaagt vrijstelling insuline
- Afbraak van cellen:
-> brandwonden
-> Crush trauma
-> Hemolyse
CALCIUM
- 99% in het skelet
- 3 vormen in het plasma:
* eiwitgebonden: 90% aan albumine
-> bij albuminetekort daalt plasmaconcentratie
-> binding aan eiwit is variabel:
- verhoogd bij alkalose
- verlaagd bij acidose
* geïoniseerd:
-> is het meest actieve voor hart en spieren
-> geregeld door: - PTH
- Vit D
* als complex
-> Ca2+-citraat
We spreken globaal van hypercalcemie bij een Ca2+>2,6 mmol/l
en van een hypocalcemie bij een Ca2+< 2,15 mmol/l
Opgelet igv hypocalcemie
- Ca2+ steeds samen bekijken met albumine
als ook hypoalbuminemie
- Niet altijd echt hypocalciemie
eerst correctie albumine
MAGNESIUM
We spreken globaal van een hypomagnesemie vanaf <0,75 mmol/l
en van een hypermagnesiëmie vanaf >1,05 mmol/l
FOSFOR
Belang bij:
- stofwisseling: vetten, eiwitten
- vorming van ATP
Totaal in lichaam:
650-800 g
We spreken van een hypofosfatemie bij P<0,4 mmol/l
en van een hyperfosfatemie vana >1,5 mmol/l
5. Verdeling H2O - electrolyten
1. RUIMTEN
- intracellulair
- extracellulair:
-> bloed: - arterieel
- veneus (70%)
- capillair
- hart
-> interstitiëel
- derde ruimte (ascites bij ileus)
2. ELEKTROLYTEN
- Na+
- K+
- Mg2+
- Cl-
- HCO3-
3. MEMBRAANTRANSPORT
- werkwijze:
-> diffusie van: - H2O
- kleine moleculen
-> Na/K pomp
- motor:
-> colloïd osmotische druk: P
-> hydrostatische druk: P
-> membraanpermeabiliteit
4. URINE
- osmolaliteit: IN= 800 mOsm/l
Voeg een nieuwe reactie toe
Login om te reageren